Meer dan 10.000 atleten van over de ganse wereld startten afgelopen augustus op de 31ste Olympische Spelen in het Braziliaanse Rio de Janeiro. 207 naties stuurden een delegatie, maar het eerste groepje dat het olympische stadion mocht betreden op 5 augustus behoorde tot geen enkel land. Het waren tien jonge atleten die het vluchtelingenstatuut hebben en deelnamen onder de vlag van het IOC (International Olympic Committee).
Het verhaal van het vluchtelingenteam begint op 26 oktober van vorig jaar. Net zoals vier jaar geleden in Londen werd toen door de algemene vergadering van de Verenigde Naties een (symbolische) resolutie voor een wapenstilstand goedgekeurd vanaf zeven dagen voor de start van de Olympische Spelen tot zeven dagen na de Paralympics. IOC-voorzitter Thomas Bach lanceerde toen ook een oproep naar de leden van de algemene vergadering om topatleten te identificeren die momenteel vluchteling zijn. “Volgens de reglementen kunnen ze als vluchteling niet deelnemen aan de Olympische Spelen, omdat ze geen thuisland hebben en een olympisch comité dat ze vertegenwoordigen”, vertelde de Duitser. “Daarom zullen we zelf een aantal van hen uitnodigen om onder onze vlag aan te treden. Ze zullen hun thuis hebben in het olympisch dorp, net zoals alle andere atleten. Het is een symbool van hoop voor alle vluchtelingen wereldwijd en het zal iedereen meer bewust maken van de impact van deze crisis waarmee we geconfronteerd worden. We willen hier bovendien ook een signaal mee geven. Vluchtelingen staan op gelijke voet met ons en zijn een verrijking voor onze samenleving. De atleten zullen de wereld tonen dat ondanks de ondenkbare tragedies die ze hebben meegemaakt, iedereen aan de samenleving kan bijdragen met zijn of haar talenten, vaardigheden en de sterkte van de menselijke geest.”
Oorspronkelijk werd er gestart met een groep van 43 atleten. Om vervolgens de groep te reduceren tot tien leden werd er rekening gehouden met verschillende criteria, zoals het sportieve potentieel en de persoonlijke achtergrond en omstandigheden. De verhalen van de tien zijn telkens zeer uiteenlopend. Enkele voorbeelden:
Rami Anis (25-jarige zwemmer, geboren in Syrië, verblijft in Gent)
Rami werd door zijn oom Majad geïnspireerd om zwemmer te worden en was al vrij snel succesvol, - zo behaalde hij op de Aziatische Spelen al eens zilver - maar uit vrees om bij het leger ingelijfd te worden toen de oorlog uitbrak in Syrië, vluchtte hij met zijn familie naar Istanbul waar een broer van hem reeds verbleef. Omdat echter niemand van het gezin in Turkije toestemming kreeg om te werken en Rami niet mocht deelnemen aan zwemwedstrijden -hoewel hij wel trainde- ging de tocht verder richting België met de rubberen boten die we kennen van in de media. Sinds februari van dit jaar traint hij nu in Eeklo bij Carine Verbauwen, die zelf twee Olympische Spelen op haar palmares heeft staan en drie keer tot Sportvrouw van het Jaar werd verkozen. In Rio de Janeiro zwemt hij de 100m vlinderslag.
Yiech Pur Biel (21-jarige 800m-loper, geboren in Zuid-Soedan, verblijft in Kenia)
Yiech sloeg met enkele familieleden op de vlucht tegen het einde van de Tweede Soedanese Burgeroorlog, die 22 jaar duurde en aan twee miljoen mensen het leven kostte. Uiteindelijk belandden ze in Kenia in het Kakumakamp, met meer dan 179.00 mensen een van de grootste vluchtelingenkampen wereldwijd. Via de Tegla Loroupe Foundation, die lopers een kans geeft in Kakuma, stortte hij zich op atletiek. “Zonder de stichting was het niet mogelijk geweest, want in het vluchtelingenkamp hadden we geen loopschoenen, laat staan een trainingszaal”, legt Yiech uit. “Met mijn deelname aan de Olympische Spelen wil ik een ambassadeur zijn. Ik wil de andere vluchtelingen tonen dat je een nieuwe start kan maken in het leven. Niet alleen onderwijs kan de wereld veranderen, maar ook sport.”
Popole Misenga (24-jarige judoka, geboren in Democratische Republiek Congo, verblijft in Brazilië)
Popole is afkomstig van Bukavu, een stad die tussen 1998 en 2003 ernstig getroffen werd door de Congolese burgeroorlog. Op zijn zesde werd zijn moeder vermoord en vluchtte hij naar het nabijgelegen regenwoud, waar hij een week ronddwaalde vooraleer gered en ondergebracht te worden in een weeshuis in Kinshasa. Daar zette hij zijn eerste stapjes in het judo. Dat leverde hem in 2010 brons op op de Afrikaanse U20-kampioenschappen. De trainings- en levensomstandigheden bleven echter moeilijk voor Popole: “In Congo had ik geen thuis of familie en de oorlog had voor teveel dood en verwarring gezorgd”. Toen hij in 2013 in Brazilië mocht deelnemen aan de wereldkampioenschappen, greep hij zijn kans en vroeg hij er samen met Yolanda Mabika -die ook een plaatsje in het vluchtelingenteam gekregen heeft- asiel aan. Daar kon hij intensief naar de Olympische Spelen toewerken.
Yusra Mardini (18-jarige zwemster, geboren in Syrië, verblijft in Duitsland)
Yusra is misschien wel het bekendste lid van het IOC-vluchtelingenteam. De zwemster, die in 2012 al eens op een WK actief was, haalde het VRT-journaal in de zomer van 2015. Toen was ze gestrand in een park in het Servische Belgrado nadat ze er reeds vanuit Syrië - dat ze achter zich had gelaten omwille van de oorlog die er heviger en heviger werd - een helse tocht had opzitten. Net als zoveel andere vluchtelingen had ze oversteek gewaagd op de Middellandse Zee, maar toen het overbeladen bootje water begon te maken, sprong ze met haar zus Sarah de zee in om het vaartuig richting Griekenland te duwen. Ze overleefden de barre omstandigheden en bereikten uiteindelijk Duitsland. Daar kon ze in Berlijn via een tolk terecht in een zwemclub om te trainen op de 200m vrije slag. Haar coach Sven Spannekrebs is onder de indruk van de progressie die de Syrische geboekt heeft. “In eerste instantie werkten we toe naar de Olympische Spelen in Tokio binnen vier jaar, maar alles gaat sneller dan verwacht”, licht deze toe. “Veel atleten kunnen een voorbeeld nemen aan Yusra.”
Auteur: Thomas Lamm
Reacties
Sign in with
Facebook